(Levens)Verhalen


Treffers 1 t/m 43 van 43     » Zie Galerij

   

 #   Klikplaatje   Beschrijving   Info   Verbonden met 
1

Eigenaar/Bron: DOOR: ROELF JAN DUIN 14 JANUARI 2015, 15:00 - BRON: HET PAROOL
 
2
Beschrijving Haagse periode van Magdalena Fietje den Belder
Beschrijving Haagse periode van Magdalena Fietje den Belder
Eigenaar/Bron: L. Schouten
Datum: 2018
 
3
Bombardement van Hillegersberg waarbij Gerrit en Sibilia van Driel omkwamen (1941)
Bombardement van Hillegersberg waarbij Gerrit en Sibilia van Driel omkwamen (1941)
Zeventig jaar geleden, op 3 oktober 1941, hebben Engelse bommenwerpers een nachtaan- val uitgevoerd op Rotterdam. Die avond stegen om 19.50 uur 103 Wellingtons op van vlieg- velden in ZO-Engeland. Drie en dertig koersten naar Rotterdam. Twintig Wellingtons hadden opdracht industrie rond haven- complexen in Rotterdam-West te bombarderen. De overige dertien vliegers concentreerden zich op fabrieken in Rotterdam- Zuid. De weersomstandigheden waren ideaal voor deze aanval, helder weer en weinig wind.

Hoewel militair succesvol eiste deze aanval de enorme tol van 106 bur- gerslachtoffers. Diverse woonwijken in Rotterdam-West, Zuid en Noord werden zwaar getroffen. In dit artikel wil ik me richten op Rotterdam-Noord waar één van de bommen neerkwam op een woning van het Lisplein nr. 30. Het gemeentearchief vermeldt ook dit adres en noemt daarbij ook de Gordelweg (achterkant panden). Op Lisplein 30 woonde destijds de familie Van Driel, bestaande uit twee broers en drie zusters, allen onge- trouwd. Op de avond van 3 oktober 1941 waren er twee broers en twee zusters thuis. Rond 22.00 uur hoorde men bommenwerpers overvliegen en Gerrit van Driel ging naar boven om op het balkon naar de vliegtuigen te kijken. Op dat moment sloeg een blindganger in aan de achterzijde van het huis. Een geweldige klap, het licht viel uit, stof en puin kwamen omlaag en daarna de stilte…! Sibilla en Maartje waren door rondvliegende scherven zwaar gewond, maar nog wel in leven. Maarten van Driel bevond zich op dat moment in de voorkamer en werd daardoor niet geraakt. Nadat hij naar zijn zusters had omgekeken probeerde hij door alle puin heen naar de trap te lopen om te zien of Gerrit nog in leven was. Maar er kwam geen reactie. Gerrit en Sibilla kwamen bij dit bombardement om en Maartje heeft op het randje van de dood gelegen maar is in leven gebleven. De nacht na het bombarde- ment was er niemand in huis. Dieven en plunderaars hebben toen hun kans gegrepen. Naast de schok en alle verdriet vanwege de dood van ge- liefden komt dat er ook nog eens bij. Aan dit gelukkige gezinsleven kwam abrupt een einde en de overgebleven familieleden trokken in bij familie in Hillegersberg. Getrouwd Het leven van Maarten van Driel heeft hierdoor een nieuwe wending gekregen. Hij ontmoette in Hillegers- berg Diderica van Noordwijk, met wie hij in 1944 is getrouwd. Zij gingen wonen op Gordelweg 72c, slechts een paar huizen verwijderd van de plek waar het bombardement had plaatsge- vonden. Daar werd in 1945 hun eerste zoon Gerrit geboren en in 1946 volg- de ondergetekende. In 1954 verhuisde de familie Van Driel naar Gordelweg 73b waar ze meer dan 40 jaar hebben gewoond. Maarten van Driel (mijn vader) heeft nooit veel gesproken over dit familiedrama. Ik weet dat het een onuitwisbare indruk op hem heeft gemaakt en dat hij het zijn hele leven heeft meegedragen. Toen hij ouder was, werd dit thema echter regelmatig aangehaald en niet zonder emotie. Bij het opgroeien leerde ik mijn oom Gerrit en tante Sibilla kennen van de foto’s op de schoorsteenmantel en van de verhalen. De namen Gerrit en Sibilla zijn behouden gebleven en leven in onze familie voort. Het is een stukje geschiedenis dat velen, die daar nu in de omgeving wonen, niet zullen kennen. Wellicht zijn er nog enkele mensen die van dit bombardement weten. Deze ach- tergrond heeft in mijn persoonlijke geschiedenis altijd een bijzondere rol gespeeld. Om die reden wil ik het graag aan de vergetelheid ontrukken zodat het vastligt in de oorlogshistorie van Rotterdam. Bernard van Driel, Westmaas. Bronnen: Gemeente Archief Rotterdam / Rotterdams Dagblad 27 mei 1995
Eigenaar/Bron: Bernard van Driel
Datum: 1995
 
4
Ds. P. Robbers (1906-1971). Dominee te Zuidland van 1934 tot 1946.
Ds. P. Robbers (1906-1971). Dominee te Zuidland van 1934 tot 1946.
Robbers werd op 1 augustus 1906 in Amsterdam geboren. Hij bezocht de lagere
school in Sloterdijk en van 1919 tot 1924 was hij leerling op het Gereformeerd
Gymnasium te Amsterdam.
Als student aan de Vrije Universiteit te Amsterdam (vanaf 1924) werd hij
lid van het studentencorps en van het dispuut ‘Demosthenes’. Na in 1930
zijn kandidaatsexamen theologie te hebben gehaald werd hij in 1931 hulpprediker
van de gereformeerde kerk te Wieringen, waar hij voornamelijk
onder de Zuiderzee-arbeiders werkte.
In februari 1934 werd hij predikant te Zuidland. Tijdens zijn elf-jarig verblijf
in Zuidland was hij scriba voor de Particuliere Synode van Zuid- Holland-zuid.
Op 1 mei 1946 werd Robbers bevestigd als predikant van de gereformeerde
kerk van Rotterdam-Centrum, waaraan hij vijfentwintig jaar verbonden
bleef. In 1946 werd hij voorzitter van het Gereformeerd Jeugdverband Rotterdam-Centrum
als opvolger van ds. N. Buffinga. Toen hij het jaar daarop
als vrijgekozen bestuurslid werd geïnstalleerd, had hij al een jeugdverbandslied
geschreven met de titel ‘Wat we zijn en wat we willen’. De gezamenlijke
doelstelling van het Jeugdverband legde hij hierin als volgt uit:
Wat we willen, dat is: leven naar het Heilige Woord van God;
En het is ons eerlijk streven, om te eren Zijn gebod.
Het jeugdwerk moest bevorderd worden door bewuste teamvorming en versterking
van de activiteiten.
Vanwege de aandacht die het wijkwerk opeiste moest Robbers in 1954 zijn
voorzitterschap van het jeugdverband neerleggen. Zijn officiële afscheid
vond plaats op 6 maart van dat jaar in de Nieuwe Oosterkerk te Rotterdam,
waarbij een aantal van zijn eigen liederen werd gezongen.
Behalve met het jeugdwerk hield Robbers zich bezig met het schrijven van
enkele publicaties o.a. het catechisatieboekje Jong geleerd, oud gedaan. Verder
werkte hij onder de schippers in Rotterdam en werd door de Generale
Synode van Assen (1957-1958) benoemd tot voorzitter van het generale deputaatschap
voor de geestelijke arbeid onder de schippers. Ook was hij secretaris
van de decentralisatiecommissie van de gereformeerde kerk in Rotterdam.
Naast de reeds genoemde werkzaamheden kreeg Robbers voor het schooljaar
1962-1963 een aanstelling bij de Christelijke Uitgebreide Technische
School te Rotterdam als leraar godsdienst. Ook werd hij reisleider bij de Nederlands
Christelijke Reis Vereniging.
Na een korte ziekte overleed Robbers op 1 januari 1971. Zijn uitvaartdienst
vond plaats in de Statensingelkerk in Rotterdam en werd geleid door
4
Ds. A. Reen,* die tijdens de ziekte van Robbers en na zijn overlijden als
predikant diens wijk waarnam
Eigenaar/Bron: Peter S. Heslam
 
5
Herinneringen aan een bekende Zuidlandse
familie, van vreemde oorsprong (de familie Blanc)
Herinneringen aan een bekende Zuidlandse familie, van vreemde oorsprong (de familie Blanc)
Omstreeks het jaar 1870 kwam een kleine Franse jongen van 13 à 14 jaar in Zuidland. Hij was geboren in de provincie Auvergne, departement Cantal, in een heel klein plaatsje, Anglards. In die tijd was het hoogland van Auvergne een armoedige streek en vele jonge mensen zegden hun geboortegrond vaarwel. Ze trokken de vreemde in, in de hoop zich daar betere levensvoorwaarden te scheppen, dan het eigen land hun kon bieden. En zo kwam de jonge Jean Blanc in Nederland terecht en wel in Zuidland. Hij werd opgenomen in het gezin van 'n landgenoot, Jean Cheijrolles en Francois Lamouroux, die ook uit de Cantal kwam en zich verscheidene jaren vroeger in Zuidland had gevestigd. Dit waren waarschijnlijk oude kennissen van Jean zijn ouders. Deze man had een loodgieters- en koperslagersbedrijf en hier kwam de jongen in de leer. Later toen hij, zoals men dat zegt, tot manswaarde was gekomen, nam hij de zaak van zijn oude baas over en zette ze voort onder de naam "loodgietersbedrijf Blanc". Inmiddels was Jean getrouwd. Zijn vrouw, Marie Chaulet, was, hoe kon het ook anders, een Française, óók afkomstig uit het land van Auvergne. De familie Blanc kreeg twee zonen de oudste was Jean-Marie en de jongste was Jules. De familie Blanc woonde aan het Hoofd. Als men van de Ring kwam, vond men hun winkel aan de rechterzijde van de straat, ongeveer halfverwege tussen het raadhuis en de tol bij het heultje over de Bernisse. Het was een goed geklante zaak, waar alle mogelijke metaalwaren voor huishoudelijk gebruik, zoals lampen, lantaarns, oliestellen, emmers, teilen, ketels enz. verkrijgbaar waren.
Vanaf de straat was geen toegang tot de werkplaats van het eigenlijke bedrijf, die zich achter woonhuis en winkel bevond. Om bij de werkplaats te komen moest men een grote omweg maken en wel over de Duikeldam, een wegje tussen de bewaarschool en de woning van de familie Barendrecht. In de loop der jaren wist Jean Blanc zijn bedrijf belangrijk uit te breiden. Waar oorspronkelijk in het zaakje van zijn oude baas de werkzaamheden zich bepaalden tot het solderen en repareren van ketels en pannen en dergelijke kleine karweitjes, Blanc begon al spoedig aan grotere werken en hij had succes. In wijde omtrek werden door zijn bedrijf dakbedekkingen en dakgoten aangebracht, aanvoerbuizen voor regenbakken en koelbakken gelegd, pompen geplaatst. Zelfs werden hier en daar in de stallen drinkwaterinstallaties voor het vee gemaakt, wat in die tijd, toen er nog geen waterleiding was, geen gemakkelijk karwei was. Kortom, het échte loodgietersbedrijf. De werkzaamheden hadden een zodanige omvang gekregen, dat er behalve voor de patroon en zijn beide zoons, nog werk was voor twee knechts, Dat waren Louise Chaulet, een broer van madame Blanc, en Pierre Lavialle. De laatste, algemeen Piet de Ketellap genoemd, kwam ook uit Auvergne. Maar uit het departement Correéze. Men ziet: de kleine landverhuizer Jean Blanc heeft zich opgewerkt tot welgestelde middenstander. De familie Blanc, inclusief het personeel, was roomskatholiek. Op hoogtijdagen begaven zij zich meestal gezamenlijk naar Hellevoetsluis of Brielle, om daar ter kerke te gaan. Zij hebben er nooit toe kunnen besluiten, ondanks het feit dat zij geheel in de Nederlandse gemeenschap waren opgenomen, zich in ons land te laten nationaliseren en hebben dus altijd de Franse nationaliteit behouden. Het gevolg hiervan was dat Jules, de jongste zoon, in 1901 werd opgeroepen voor de Franse militaire dienst. In Frankrijk bestond de algemene dienstplicht en de diensttijd was drie jaar. Toen hij het eerste jaar achter de rug had, kreeg hij een paar weken verlof om zijn ouders in Zuidland te bezoeken. In zijn Franse uniform, rode pantalon, lichtblauwe tuniek met rode epauletten, rode kepi, had hij in het dorp veel bekijks. De bijgaande foto dateert uit 1902. Na afloop van zijn diensttijd is Jules niet meer naar Nederland teruggekomen. Hij is in hun patrie-land zoals zij dat noemden gebleven en daar getrouwd met Marie Dumas. Als soldaat van het Franse leger heeft hij de eerste wereldoorlog van begin tot het einde meegemaakt en o.a. drie jaar gelegen in de loopgraven van Verdun. Jules is in 1963 op 84 jarige leeftijd overleden. Toen vader en moeder Blanc de tijd daartoe gekomen achtten, gaven zij de zaak over aan hun oudste zoon Jean-Marie en vertrokken naar Frankrijk, waar beiden een hoge leeftijd mochten bereiken. Madame Blanc overleed in 1930 in de ouderdom van 84 jaar. Jean-Marie was verloofd en op een goede dag vertrok hij naar Frankrijk om in het huwelijk te treden. Wat zich toen in enkele weken afspeelde, was zeer tragisch. Zijn jonge vrouw werd ziek en Jean-Marie, die als bruidegom was vertrokken, keerde als weduwnaar in Zuidland terug.
Later is hij hierna hertrouwd met Berthe Chabanon. Uit dit huwelijk werd een dochter geboren, die de naam Marie kreeg, genoemd naar Grand Maman. Het meisje werd geheel in Hollandse sfeer opgevoed. Zij bezocht de school in Zuidland en daarna doorliep zij de school voor m.u.l.o. te Hellevoetsluis. In het begin van de jaren dertig trad Marie Blanc in het huwelijk met een jonge Parijzenaar. Het huwelijk werd ingezegend in de r.k. kerk te Hellevoetsluis en sinds die tijd woonde zij in de lichtstad. Jean-Marie Blanc was behalve winkelier en loodgieter ook wijnhandelaar. Zo nu en dan liet hij uit Frankrijk enige grote vaten wijn komen. In een kelder onder de bakkerij van Jacob Overgaauw, tegenover het raadhuis, werd de wijn gebotteld, in flessen afgetapt. Van keurige etiketten voorzien, waarop "Vin d'Auvergne-Importeur J.M. Blanc"te lezen stond, vonden de flessen met het edele Franse produkt hun weg naar de afnemers, voornamelijk caféhouders in de omtrek en particulieren, die hun gasten gaarne een glas goede wijn offreerden en dit zelf ook op prijs stelden. In de laatste oorlog werd de toen reeds zeventigjarige Jean Marie uit het vreedzame dorp door de bezetters weggevoerd. Als onderdaan van een natie, met wie ze in oorlog waren, was hij staatsgevaarlijk! De stad
Utrecht werd hem als verplichte verblijfplaats aangewezen. Gelukkig kon hij na enige tijd weer naar huis terugkeren. Daarna, wanneer is niet bekend, heeft hij zijn zaak overgedaan en is naar Frankrijk vertrokken, waar hij na enkele jaren is overleden. Over Pierre Lavialle zijn er nog enkel bijzonderheden te vertellen. Zijn werk was het reparaties te verrichten of vernieuwingen aan te brengen aan torens, kerkdaken en andere hoge objecten. Andere loodgieters pasten voor dergelijke karweien, maar Piet kende geen vrees. Moest bijvoorbeeld een torenhaantje gerepareerd of verguld worden, dan zag men Piet langs lange ladders, die eerst aan ijzeren haken opgehangen moesten worden, langs de torenspits naar boven klimmen tot aan de top. Staande op de bal van de toren en zich vasthoudend aan het ijzerwerk van het kruis, haalde hij de torenhaan van zijn plaats en bracht hem naar beneden om hem na behandeling weer boven te brengen. Moest de nok van het kerkdak met lood of zink vernieuwd worden, dan zag men hem op het smalle pad daarboven heen en weer lopen. Of als er aan de toren hier en daar leien vernieuwd moesten worden, dan konden de toeschouwers die veilig beneden op de grond stonden hem, gezeten in een houten bakje, dat aan een paar touwen was bevestigd, rondom de torenspits zien bengelen. Dit alles was natuurlijk geen dagelijkswerk, maar verschillende gemeenten in de omtrek maakten voor dergelijke werkzaamheden van de diensten van Piet gebruik. Algemeen was men er van overtuigd, dat er nog eens een ongeluk zou gebeuren. Maar het liep heel anders. Bij werkzaamheden op een boerderij bij Zwartewaal vond men de man van wie iedereen had verwacht dat hij nog wel eens een dodelijke val zou maken, dood in een diepe put die daar gegraven was voor een nortonel. Giftige gassen of een plotselinge natuurlijke dood? Niemand wist het. Voor de oude heer Jean Blanc en zijn vrouw is ons Nederlands altijd een grote moeilijkheid geweest. Zij konden ons goed verstaan, maar het Hollands dat zij spraken was altijd doorspekt met veel Franse woorden. En dan het schriftelijke gebruik van de taal, wat voor een zakenman toch ook van belang is. Dat is voor hen een niet te overwinnen struikelblok. Zo kan het
gebeuren dat een klant een nota ontving met de volgende specificatie: une oliekane soldé of de gote van dak réparé. Het jongere geslacht was natuurlijk al veel meer verhollandst. Jules en Jean-Marie spraken onze taal zeer goed, hoewel toch altijd nog met een eigenardig klankje erin, en schreven een zeer goede hollandse brief. Thuis in familiekring werd alleen Frans gesproken, d.w.z. een dialect uit hun geboortestreek, het z.g. Patois van Auvergne, een dialect, dat een mengelmoes van Frans, Spaans en Italiaans moest zijn en waarvan niemand ooit een woord heeft verstaan, ook al had je jaren Frans gestudeerd. Overgens spraken zij het officiële Frans mooi en correct. En nu behoort deze kleine Franse kolonie in Zuidland tot het verleden.
Wonderwel heeft zij zich gedurende driekwart van een eeuw in onze samenleving weten te handhaven, prachtig heeft zij zich aangepast, hecht was zij ingeburgerd, óók al ging het aller hart steeds uit naar Frankrijk.

+++++++++++++++++++++++
Sommige ouderen hebben hem wellicht nog gekend: de Fransman Jean Marie Blanc (1874-1955). Met zijn overlijden kwam er een einde aan bijna een eeuw van Franse loodgieters in het dorp. Het begon allemaal met Jean Cheyrolles en Francois Lamouroux die halverwege de 19e eeuw in ons dorp waren neergestreken en aan het Hoofd een koperslagerij en loodgietersbedrijf begonnen. In 1867 kochten zij het pand van de familie Erkelens uit Rotterdam. In 1862 was Jean Blanc al bij hen komen wonen en werken. Hij nam later het bedrijf van zijn leermeesters over en in 1873 kocht hij de helft van het pand van Francois Lamouroux (de andere helft kocht hij in 1922 van de kleinkinderen van Jean Cheyrolles die er nooit gewoond hadden).
Jean Blanc en zijn Franse echtgenote Marie Chaulet hadden twee zoons: Jean Marie en Jules (1879-1963). Beide zoons, hoewel niet geboren in Zuidland, groeiden hier wel op en spraken Nederlands, met een Frans accent.
Jean Blanc vertrok in 1903 uit Zuidland en keerde terug naar Anglards, waarna zijn zoon Jean Marie het bedrijf over nam. Het bedrijfje maakte geregeld gebruik van Franse familie of kennissen die tijdelijk in Zuidland kwamen wonen zoals Pierre Lavialle die bekend stond als Piet de Ketellap. Hij kwam onfortuinlijk om het leven bij een bedrijfsongeval te Zwartewaal. De Franse bewoners waren katholieken, de enige in Zuidland, waardoor zij in Hellevoetsluis naar de kerk gingen.
Broer Jules vertrok al snel uit Zuidland, maar Jean Marie bleef, trouwde en kreeg een dochter, Marie, die in Zuidland naar school ging. Marie is later vertrokken naar Parijs en verkocht na de dood van haar vader het huis aan het Hoofd. De huizen aan die zijde van het Hoofd zijn niet veel later gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw. Een familiefoto van Jean Blanc, zijn echtgenote en hun twee zonen zal te zien zijn in het fotoboek over fotograaf Bloem dat in september dit jaar verschijnt.
Eigenaar/Bron: C.B. Leerling, bewerkt door Johan H. Wolters
Datum: 2008
 
6
Het leven van Jacob Warning
Het leven van Jacob Warning
Het gezin van Willem Warning, waartoe Jaap behoorde, woonde voor de oorlog en de eerste jaren van die oorlog op "Huis en Hof", nu een straat die een deel vormt van de Julianastraat. Het gezin woonde in hel eerste huis voorbij "de middelpad", nu Irenestraat. "Huis en Hof" was toen nog een grindweg. Er langs liep een sloot die de grens van de tussen "Huis en Hof" en heiland van weduwe Balia Velthuizen - Weeda. Aan de kant van de weg (aan de zijde van de huizen) stond een rij houten lantaarnpalen. Achteraan, bij wat nu de Christinastraal (vroeger "Om de Draai" genoemd) liep "Huis en HoF dood. Je kon alleen de Christinastraat in, maar niet rechtdoor naar de Stationsweg.
Bij elk van de huizen lag een flinke tuin. Willem Warning, die boer was, had op zijn tuin een paar loodsen gebouwd. Voor de eerste loods lag, tegen de weg aan, de kippenren met in het midden een persboom. Vanaf de weg liep naar achteren een grindpad (later werd dit een betonpad) , langs het huis naar de achterliggende schuren. En wat je toen nergens zag, was te zien bij Willem Warning.
Een grote, lege zeemijn, met de uitstekende tentakels er nog aan, in gebruik als waterreservoir. Regenwater, dat van de daken afliep, werd opgevangen in regenbakken en watertonnen, in dit geval zelfs in een zeemijn. Regenwater was een kostbaar goed, want waterleiding was er nog niet in Zuidland. Achter de laatste loods lag, langs "de middelpad", de bietenbladput. Daarin werd in het najaar het biatenblad met de koppen er nog aan ingekuild. Voor die tijd een veel gebruikt soort voedsel voor de koeien. Op één van de loodsen was met veri de politieke leus aangebracht: "Stemt Colijn". Die leus prijkte jarenlang op de schuur van Warning en heeft de oorlog overleefd.
Willem Warning had ook nog een loonsproeibedrijfje. Jn die jaren ging het voornamelijk nog over de bestrijding van "Phitophtera" (het zogenaamde "kwaad" in de aardappelen) en de gevreesde Coloradokever". Met "loodarsenaal" en "kopervitriool" werden de vijanden van -zeker toen- volksvoedsel nummer één, te lijf gegaan. Eerst met de rugsproeier, later mat een sproeikar, die door een paard werd getrokken. De genoemde bestrijdingsmiddelen lagen zomaar in een loods opgeslagen, toen nog zonder bijzondere veiligheidsmaatregelen.
De uitgebreide milieuwetgeving die we nu kennen, bestond in de verste verte nog niet. Hoewel ~het hootdkwartierU op "Huis en Ho!" gevestigd was, waren er niet de stallen voor de koeien en de paarden te vinden. Die moest je zoeken in de schuur achter de woning, waar Samuel de Hoog, schrijver van het boek "Zuidland, dorp uit het niet" woonde, samen met zijn twee ongetrouwde dochters Ans en Pie. Jn de woning is later de boekhandel van Dick van Sevanter gevestigd en in de achterliggende schuur de showroom van garage Van Trigt. De Hoog verhuurde de schuren aan de Warningen. Daar was de eigenlijke boerderij. Je vond er de koeien- en de paardenstallen, de kalfjes en de hokkelingen, de hooi- en strotillen (met tarwe-, haver- en erwtenstra) en de bietentas. In de winter werden hier de koeien verzorgd en gemolken, de paarden vonden er een goede en warme stat. Zij moesten ook in de winter dikwijls in het gareel komen om allerlei soorten trekwerk uit te voeren, uiteraard in de eerste plaats voor het eigen bedrijf, want de Warningen waren ook akkerbouwers. Ik herinner mij enkele veldnamen van diverse stukken land die zij in eigendom hadden of pachtten. Aan de Drogendijk lagen bijvoorbeeld "de Geer", een schuin verlopend stuk grond, en aan dezelfde dijk lag ook nog een perceel dat "achter Gerrit Minekus" werd genoemd, naar de bewoner van het huisje, dat grensde aan dit stuk land. Verder waren er "de Omlàöp", een perceel jn de nabijheid van de boerderij van Van Bergeijk en een stuk land een eind voorbij de boerderij "Het witte Paard", nu bewoond door Jan Stoof, dat altijd "achter Gerrit Stoor genoemd werd. Ook in de polder Nieuwe Kade lag een stuk land, gemakshalve aangeduid met "in de Ka". Tenslotte nog "het Bos", een perceel hoek Kerkweg I voormalige Lageweg.
Merkte ik het al op, dat de paarden in de eerste plaats trekwerk voor het eigen bedrijf verrichtten, daarnaast werden zij ook wel gebruikt voor werk voor anderen. Zo had je de broer van Willem Warning, Cor Warning, die timmerman was. Hij zaagde ook zelf boomstammen met een speciale zaaginstallatie in de loods aan de Molendijk. De zonen van zijn broer Willem zorgden voor het transport van de bomen, bijvoorbeeld in de eerste jaren van de oorlog, -'t kan ook nog wel in 1939 zijn
geweest- werden de dubbele rij prachtige iepen aan de Haasdijk en de Gemeenlandsedijk gerooid.
Met de "mallejan", een even eenvoudig als vernuftig voertuig met hijsinstallatie, geschikt voor paardentractie, werden de bomen vervoerd naar de Molendijk. Daar werden zij in de dijksloot gedumpt.
Ze moesten dan zes jaren "wateren", met het doel om prima hout te krijgen, "niet het waoibäömenhout
van tegeworug", zoals dit op z'n 'Slans wel gezegd werd. Al met al was er veel werk te verrichten. Bovendien ging het werk op het land met de paarden niet zo snel als tegenwoordig met de moderne landbouwmachines. Er was ook nog zeer veel werk dat handmatig moest worden gedaan.
Willem Warning werd al vroeg weduwnaar en ging al betrekkelijk vroeg sukkelen met een verlamd
been. Hij liep jarenlang met een stok en kwam uiteindelijk in een invalidenwagentje terecht. Zijn dochter Jans deed in de oorlogsjaren de huishouding. Een andere dochter, Toos, vertrok al vroeg
naar Rotterdam. Wim werd schoenmaker en het boerenwerk moest worden verricht door Cor, Jaap
en Izaäk (les). Zij hadden daarbij de hulp van een ongetrouwde oom, Jan Warning, die samen met z'n
zus Jans in een huisje aan de Molendijk woonde.
Zij waren populair bij de jeugd, de Warningen. Altijd waren er jongens te vinden, die in de schuren waren of meereden naar hel land of meegingen mei de "mallejan". Er werd voor de verschillende jongens, die gewoon nog op de lagere school zaten, al een basis gelegd om het boerenwerk Ie leren. Omgaan met paarden, koeien verzorgen, zelfs melken ... hetgeen toen nog met de hand gebeurde.
Schooljongens zalen al onder de koe, op hel melkblok, na eerst de spantouwen of spankettingen om
de achterpoten van de koe gelegd te hebben, om te voorkomen dat je tegen de "wêêg" geslagen werd, te melken of hun leven er vanaf hing. Eersl maar een heel mager straaltje, later met een veel steviger straal, zodat je een schuimlaag op de melk kreeg.
De gebroeders Warning deelden wel in gelijke mate in populariteit, maar Jaap was nel een beetje anders dan de andere broers. Jaap was losser, nog wal vrolijker, wat "frjvolerM zou je bijna zeggen. Ook als kind merkte je die verschillen al een beetje op.
De jongens van Warning waren evenals zovelen in die tijd niel in de gelegenheid om door te leren. Zij
moesten zo van de schoolbanken gaan werken op de boerderij en voor anderen. Jaap dus ook. Er
moesten nogal eens vrachten veevoeders of machines van "Huis en Hof" naar de Welleweg (de
achtergevel van de schuur met de inrijdeuren kwam uit op de Welleweg, nu Nijverheidstraat). Veelal gebeurde dat met paard en wagen, maar vrachtjes van kleine omvang werden ook wel mat
de transportfiets vervoerd. Het waren pfezierritjes om als jongen voor op de grote bagagedrager te
mogen zitten en je comfortabel te laten vervoeren door Jaap of les. Kennelijk beleefden zij er zelf ook
plezier aan, wanl zij hadden aan de lopende band menselijke vrachtjes.
Jaap was af en toe een waaghals. Dat hoorde ook wel een beetje bij zijn leeftijd. Als in het voorjaar de
koeien naar de wei gingen, moesten de stallen, de inrij en de lege bietenlas worden schoongemaakt
Bij zulke gelegenheden zag je Jaap wel eens als een koorddanser over de hanebalken lopen, hoog
in de schuur. Hij dacht aan geen gevaar. Jaap kon ook uitstekend schaatsen. Zover ik weet is de ijsbaan enkele jaren voor de oorlog geopend. Dal betekende niet dat iedereen nu maar gelijk op de
ijsbaan ging schaatsen. Er werd nog veel gereden op de wateringen, vooral ook op de Nieuwe Watering. Daar werden ook nog wel hardrijwedstrijden gehouden. Daar deed Jaap ook graag aan mee.
Samen met Wout van den Burgh en diens broer Abel behoorde hij tot de plaatselijke cracks. Er
werd door het aanwezige publiek met plezier naar deze stoere rijders gekeken. Werken en sporten waren bezigheden waar Jaap kennelijk nog niet genoeg aan had. Want,- ik meen, dat het in 1940 was- Jaap waagde zich op het gladde ijs van de muziekwereld. Hij wilde accordeon leren spelen. Dat gebeurde. Een tijdlang kwam de muziekleraar, Joop de Vries uit Hellevoetsluis op de fiets naar Jaap om hem les te geven (met een clip aan zijn broekspijp om te voorkomen, dat zijn broek tussen de ketting kwam). En op stille zomeravonden kon je Jaap dan de toonladders horen spelen, zittend voor het bovenraam van zijn ouderlijk huis. De klanken dreven door de stille avond over heel "Huis en Hof'. Het eerste liedje dat hij leerde spelen was ~It Roodborstje zit voor het raam, tikke""tik. Laat mij erin, laat mij erin" en ik meen dat hij wat later -Donauwellen" aardig in de vingers had.
AI werkend en zich ontspannend voelden de Warningen toch ook steeds zwaarder de druk van de
oorlog en wel in het bijzonder in het voorjaar van 1944 toen ook zij te horen kregen, dat zij "Huis en
Hof" moesten verlaten vanwege de inundatie door de Duitsers. Dat was een bevel, dat je niet kon saboteren, want het water kwam onherroepelijk, langzaam maar zeker. De locatie "Huis en Hof" moest
worden verlaten, maar de familie Warning kreeg een huis toegewezen op het Hoofd. Cor was al lang
en breed getrouwd en woonde aan de 8reedstraat Het boerenbedrijf kon worden voortgezet
Ook ons gezin moest evacueren. Dus verloor ik de familie Waming, waar ik als jongen zo graag in de
stallen kwam, uit het oog en kon ik ook niet meer meemaken wat de Warningen iedere dag deden.
Voor de rest van het verhaal put ik de gegevens uit het boek "Zuidland, dorp uit het niet" van S. de
Hoog, die zelf ook moest evacueren, maar na de oorlog de feiten over de verdrinkingsdood van Jaap
wist te achterhalen. Volgens De Hoog was Jaap al verschillende keren gedwongen geweest om met
paard en wagen voor de Wehrmacht te rijden. Op 18 december 1944, een week voor Kerstmis, was
het weer zover. Eerst werd hem gevraagd om voor 12 uur naar Brielle te rijden. Daarin had Jaap toe gestemd als hij het verdere van de dag dan maar niet meer hoefde te rijden. Dat werd hem beloofd.
Omstreeks 12 uur was Jaap weer terug uit BrieUe. Toen kreeg hij te horen, dat hij 's avonds -
ondanks de gedane belofte- toch weer moest aantreden, want hij moest invallen voor een ander wiens paard ziek geworden was.
Eerst weigerde Jaap. Maar hij werd met het pistool op de borst onder druk gezet en om moeilijkheden voor zijn vader te voorkomen, stemde hij toe. 's Avonds om 5 uur vertrok hij samen met Jan Wolters, die hij voor de gezelligheid had meegenomen. Jan was een jongen van een jaar of veertien. Bij het Nieuw-Beijerlandse veer moesten zij overvaren met de pont. Het Spui is daar smaller dan andere gedeelten van de rivier en de stroomsnelheid werd dan ook door de "boltleneck"-werking belangrijk verhoogd. De pont zelf was ook heel anders dan tegenwoordig. Veel kleiner. Veel lager. Zonder motor. Op handkracht moest hij langs een kabel worden overgetrokken.

Op de pont bevond zich die avond een groepje Armeniërs. Dit groepje maak1e onderdeel uit van
het Armeens Legioen, dat in Duitse krijgsdienst was. De Armeniërs hadden te diep ;n het glaasje
gekeken en waren erg rumoerig en luidruchtig. Niet wetend hoe hij zijn manschappen nog met woorden een beetje in toom kon houden, gaf de commandant een schot in de lucht. Het tegendeel van wat hij probeerde Ie bereiken gebeurde. Zijn manschappen begonnen ook te schieten, wat tot gevolg had, dat de paarden angstig werden, gingen steigeren en allemaal naar één zijde van de pont
drongen met de zwaar beladen wagens met kisten vol munitie. Ook de opvarenden liepen naar dezelfde kant. Dat hadden ze beter niet kunnen doen, want nu ging de pont nog schever liggen. 't Werd zo erg, dat hij water schepte en tenslotte omsloeg. Hij was al bijna aan de overkant. Veel opvarenden sprongen eraf en zwommen naar de wal, die al dichtbij was. Jan Wolters kreeg van Jaap Warning de raad om van de pont af te springen. Dat deed hij. Zo kwam hij al zwemmend aan de kant. Jaap wilde eerst nog de paarden los maken voordat hij sprong. Dat lukte, maar bij de sprong is hij waarschijnlijk in de kabels en de touwen van de pont verward geraakt en moest hij op die manier de
verdrinkingsdood vinden.
Jaap wordt door Samuel de Hoog een kinder- en dierenvriend genoemd. Dat was hij inderdaad, getuige ook het feit, dal hij probeerde toch nog de paarden te redden. Helaas gingen de paarden ook
ten onder in de golven. Ook enkele Armeniërs lieten het leven.
Dit verschrikkelijke ongeluk bracht bij de familie en verder bij alle nog achtergebleven Zuidlanders een
enorme verslagenheid te weeg, want Jaap was een graag gezien persoon in de Zuidlandse gemeenschap, hoe klein die ook door de evacuatie was geworden.
De tijd ging verder. De oorlog kwam aan zijn eind. Natuurlijk werd Jaap in de familiekring niet vergeten. Merkwaardigerwijze werd in de naoorlogse jaren in het "officiale circuit", zeg maar gemeente en kerken en verdere officiële instanties, de naam van Jaap Warning niet of nauwelijks genoemd.
Toldat Samuel de Hoog in zijn boek over Jaap schreef en zo de naam Jaap Warning aan de vergelelheid ontrukte.
Zoals zoveel gezinnen na de oorlog maar een gedeeltelijke schadevergoeding kregen voor de geleden materiële schade, kwam ook de familie Warning om het op z'n zachtst uit te drukken er maar
matig van af. Wel kregen zij een paard ter vervanging van de verlorengegane paarden. Dit paard
kwam uit Canada en werd "de Canadees" genoemd en het was wat je noemt een wilde knol. Cor
Warning, die voor de oorlog en in de mobilisatietijd bij de cavalerie, of ook wel "het paardenvolk" diende en goed meI paarden overweg kon, had de grootste moeite die wildebras te bedwingen en er
een handzaam paard van te maken.
Uiteraard kon een dergelijk geschenk het verlies van een zoon en broer niet goed maken. Dat verlies was er en dat bleef er
Eigenaar/Bron: Piet Buis
Datum: 1995
 
7
I7453 Overlijdensbericht (obituary).
I7453 Overlijdensbericht (obituary).
Eigenaar/Bron: Findagrave.com
 
8
Kommer van Trigt
1875-1964, Sociaal-democratisch wethouder en Statenlid
Kommer van Trigt 1875-1964, Sociaal-democratisch wethouder en Statenlid
Kommer van Trigt werd op 8 mei 1875 in het Zuid-Hollandse Zuidland geboren. Hij was een zoon van de brievenbesteller Kommer van Trigt en de ongehuwde moeder zonder beroep Teuna Stok. In 1879 werd hij bij het huwelijk van zijn ouders gewettigd. Op 25 januari 1905 trad Van Trigt te ’s-Gravenhage in het huwelijk met de 32-jarige weduwe Annechien van der Veen, die op 8 november 1873 te Finsterwolde (Groningen) was geboren en van januari 1919 tot september 1923 deel uitmaakte van de Apeldoornse gemeenteraad. Het echtpaar Van Trigt had twee kinderen. Kommer van Trigt overleed op 9 april 1964 te Apeldoorn.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/3/-049.jpg
Wethouder Kommer van Trigt. Detail van een foto van het Apeldoornse college van B en W in 1928 in R.M. Kemperink e.a. (red.),
Kommer van Trigt kwam uit een groot, Nederlandshervormd gezin. Op vijftienjarige leeftijd vertrok hij naar Rotterdam om timmerman te worden. Al jong voelde hij zich aangetrokken door het opkomend socialisme. Toen hij enige jaren later als jong timmerman naar Scheveningen ging, richtte hij daar een afdeling van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) op. Spoedig daarna werd hij voorzitter van het afdelingsbestuur in Den Haag. In verband met de gezondheidstoestand van een van zijn kinderen besloot Van Trigt zich in een bosrijke omgeving te vestigen. De keuze viel op Apeldoorn.

Op 29 augustus 1910 vestigde Kommer van Trigt zich in Apeldoorn. In zijn nieuwe woonplaats zette hij zich in voor de belangen van de arbeider. Van Trigt werd bij de gemeenteraadsverkiezing van 19 juli 1917 als eerste ‘rood’ raadslid in de overwegend christelijke, rechtse gemeenteraad van Apeldoorn gekozen. ’s Avonds werd de net gekozen Van Trigt, na afloop van een kleine optocht door het centrum van Apeldoorn, in gebouw Concordia onder het zingen van socialistische strijdliederen toegejuicht en gelukgewenst. Van Trigt stelde bij die gelegenheid dat het egoïsme uit de samenleving moest verdwijnen en dat de druk op de arbeidende klasse moest verminderen. Hij vond dat het belangrijkste doel van de sociaal-democraten. In de raadsvergadering van 4 september 1917 – de vergadering waarin Van Trigt als raadslid werd geïnstalleerd – profileerde hij zich al heel nadrukkelijk. Toen de wethoudersverkiezing aan de orde kwam, riep hij de raadsleden op niet op wethouderskandidaat Kerkhoven te stemmen, omdat deze arbeidersvijandig was en de gewoonte had onderwijssollicitanten te vragen of ze lid waren van de SDAP.

In de gemeenteraad hield Van Trigt zich vooral bezig met de aanpak van de voedselvoorziening en de gevolgen van de naoorlogse werkloosheid. Bij de gemeenteraadsverkiezing van 1919 kwam de SDAP in Apeldoorn als grote overwinnaar uit de bus. De partij ging van één naar acht zetels en lijstaanvoerder Van Trigt werd met tweeëntwintig tegen drie stemmen tot wethouder gekozen. In het college van Burgemeester en Wethouders kreeg hij de portefeuille van Sociale Zaken toebedeeld. In hetzelfde jaar 1919 ging hij tevens deel uitmaken van de Provinciale Staten van Gelderland.

In zijn hoedanigheid als wethouder van Sociale Zaken kreeg Van Trigt te maken met de grote werkloosheid na de Eerste Wereldoorlog. Van Trigt had daar zijn mening over. Werkloosheid, aldus Van Trigt, was een ongewilde situatie die meestal buiten de schuld van de werkloze was ontstaan. De werkloze had daar geen invloed op. De samenleving wel. Deze had dan ook de plicht om in tijden van werkloosheid voorzieningen te treffen die ervoor zorgden dat de werkloze zo normaal mogelijk kon blijven leven. De gemeente had in dit proces een eigen verantwoordelijkheid, uiteraard daarbij gesteund door het Rijk. Deze stellingname en vooral de verplichting om het levenspeil zo normaal mogelijk te houden, bracht Van Trigt herhaalde malen in conflict met rijks- en gemeentebestuurders. Hij prefereerde een werkloosheidsverzekering boven werkverschaffing. De arbeiders moesten volgens Van Trigt desnoods gedwongen worden lid te worden van een bond. Voor diegenen die dat niet deden of niet konden, was er een tijdelijke werkverschaffing, maar dan tegen lagere lonen dan de uitkeringen via de werklozenkas. Geen aantrekkelijk alternatief. De georganiseerde arbeider werd bevoorrecht. Van Trigt vond dat de opvang van de werkloze een taak van de overheid was en wilde de mogelijkheden die de gemeente had, zo optimaal mogelijk benutten.

Na zijn aantreden als wethouder Sociale Zaken trad Apeldoorn toe tot het Rijkswerkloosheidsbesluit 1917 en daarmee nam de gemeente deel aan een rijksregeling waarbij rijk en gemeente samen de werklozenkassen van de vakorganisaties gingen subsidiëren. De kosten kon de gemeente op het Rijk verhalen. Verder werd er een adviescommissie voor de werkverschaffing geïnstalleerd en werd de particuliere arbeidsbeurs een gemeentelijke instelling. Van Trigt bundelde bovendien allerlei werkzaamheden op het terrein van sociale zaken die tot dan toe ressorteerden onder de afdeling gemeentesecretarie en bracht ze vervolgens onder bij de dienst Sociale Zaken. De gemeente kreeg zodoende naast een veel vastere greep op de arbeidsbemiddeling en de werkloosheidsverzekering ook een betere kijk op de dagelijkse situatie van de arbeidende klasse in Apeldoorn. In de raad werd wel eens gezegd dat Van Trigt door dat samenbrengen van allerlei gemeentelijke diensten bezig was een soort ‘Wibautje’ te spelen. Uiteindelijk werd zijn voorstel door de gemeenteraad aanvaard. Een ander wapen tegen de werkloosheid was volgens Van Trigt het geven van loonsubsidies aan bedrijven waar ontslagen dreigden. Deze maatregel kostte de gemeente minder doordat de bestaande werkgelegenheid binnen de gemeente behouden bleef.

Naast lof kreeg Van Trigt ook veel kritiek te horen. Zijn sociaal beleid kostte Apeldoorn veel geld. In 1919 waren de kosten voor de gemeente bijna 78.000 gulden en in 1923 bedroegen ze ruim 600.000 gulden. Van Trigt stelde hiertegenover dat middels de werkverschaffing werken van blijvend nut uitgevoerd werden met gemeentegelden die zodoende uitermate productief gemaakt werden. Daarnaast, zo vond Van Trigt, deed de plaatselijke overheid iets aan een probleem dat buiten de schuld van de werkloze tot stand gekomen was. Op 4 december 1919 nam de gemeenteraad het advies van de commissie voor de gemeentelijke werkverschaffing aan. In wezen werd dit advies de basis voor het latere sociaal beleid van Apeldoorn. Maar de kritiek op de alsmaar stijgende kosten bleef.

Bij de gemeenteraadsverkiezing van 21 mei 1923, waarbij het aantal raadszetels was uitgebreid van 25 naar 29 zetels, kreeg de raad door het verlies van de socialisten weer een rechtse meerderheid. Enkele dagen later was er een grote partijbijeenkomst van de SDAP in gebouw Tivoli. Daar waarschuwde Van Trigt wat er zou gaan gebeuren als rechts zijn zin zou krijgen. Op 26 juli werd in een wel zeer luidruchtige raadsvergadering (met op de publieke tribune werklozen die door Van Trigt waren aangemoedigd de vergadering bij te wonen) het voorstel om de lonen van de werkers in de werkverschaffing te verlagen aanvaard. In de septemberraad had na de installatie van de nieuwe raadsleden de wethoudersverkiezing plaats. Toen Van Trigt niet als wethouder herkozen dreigde te worden, ging hij tekeer tegen de gevolgde stemprocedure, waarin hij, zoals hij dat nadrukkelijk stelde, geen vertrouwen kon stellen. Het door de burgemeester benoemde stembureau bestond immers uit drie leden van één en dezelfde rechtse fractie en Van Trigt suggereerde dat hij derhalve niet op het nakomen van gemaakte afspraken zou kunnen rekenen. Ook vond hij dat de nu gekozen wethouders onrechtmatig en op een “nietoirbare wijze” gekozen waren en dat de oppositie niet zou meewerken aan de samenstelling van de gemeentelijke beleidscommissies. In diezelfde raadsvergadering lag Van Trigt nog meer dwars. Hij liet de raad over allerlei hamerstukken schriftelijk stemmen en duidde bij interrupties sommige raadsleden aan als farizeeër of judas, omdat zij zich niet gehouden hadden aan de voor de verkiezingen gemaakte afspraken.

In de raad van 15 november, twee maanden later, werd Van Trigt alsnog tot wethouder gekozen. Hij nam de portefeuille Openbare Werken over van Jhr. L.T. Texeira de Mattos, die om gezondheidsredenen ontslag had genomen. Opmerkelijk was dat Van Trigt in de novemberraad zich heel wat milder opstelde dan in de raad van september, toen hij zich voortdurend antirechts had opgesteld en de christelijke raadsleden nog voor onbetrouwbare individuen had uitgemaakt.

Als wethouder van Openbare Werken en in zijn hoedanigheid van bestuurslid en later directeur van de woningbouwvereniging De Goede Woning deed Van Trigt baanbrekend werk voor de sociale woningbouw in Apeldoorn. De Goede Woning streefde naar verbetering van de volkshuisvesting, niet alleen door middel van de bouw van goede woningen maar ook door het leggen van goede contacten met de bewoners. Dat laatste leidde weer tot een grotere saamhorigheid onder de bewoners.

In 1928 deed zich binnen de raadsfractie van de SDAP een afsplitsing voor. Binnen de fractie was een twist ontstaan tussen wethouder Van Trigt en fractieleider G. Stempher. De laatste beschuldigde Van Trigt ervan zich af te geven met rechtse partijclubs in Apeldoorn. Van Trigt verweet Stempher gebrek aan politiek inzicht te hebben. Het conflict spitste zich vooral toe op zaken als werkverschaffing en sociale woningbouw. In de raadsvergadering van 3 mei 1928 werd in een door de SDAP ingezonden verklaring meegedeeld dat Van Trigt niet langer als partijlid werd beschouwd. Van Trigt reageerde hierop door te stellen dat de kiezers hem al ruim twintig jaar hun stem en vertrouwen hadden gegeven. Hij voelde zich door zijn partijgenoten uit de partij geduwd. Zijn royement was naar zijn mening onrechtmatig. Van Trigt weigerde dan ook zijn zetel in de raad op te geven. Sedertdien trad hij tot het einde van zijn raadslidmaatschap in 1935 in de raad als Onafhankelijk Sociaal Democraat op, wat voortdurend tot botsingen met de SDAP-fractie leidde. Datzelfde gebeurde ook in de Provinciale Staten, waarvan Van Trigt tot 1931 lid was.

Dankzij zijn bestuurlijke ervaring en sociale belangstelling was Van Trigt meer dan veertig jaar bestuurslid van de Vereniging tot Bevordering van Nijverheidsonderwijs in Apeldoorn, waarbij het vakonderwijs zijn speciale belangstelling had. Deze laatste functie is hij tot zijn dood blijven vervullen.

Kommer van Trigt stond bekend als een bijzonder slagvaardig spreker en debater. Achter een zekere bravoure stak een sterke sociale bewogenheid.
Eigenaar/Bron: Biografisch Woordenboek
 
9
Levensverhaal Betje Levie en haar zoon Levie Cohen.
Levensverhaal Betje Levie en haar zoon Levie Cohen.
Levensverhaal Betje Levie en haar zoon Levie Cohen die samen een herberg hadden aan de Barakken en later de Ring.
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
10
Levensverhaal familie Levie de Beer-Antje Levie.
Levensverhaal familie Levie de Beer-Antje Levie.
Levensverhaal familie Levie de Beer-Antje Levie.
Levie de Beer overleed in concentratiekamp Auschwitz.
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
11
Levensverhaal gezin Jacob Hartogs en Betje Polak.
Levensverhaal gezin Jacob Hartogs en Betje Polak.
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
12
Levensverhaal Nathan Levie Wessels
Levensverhaal Nathan Levie Wessels
Levensverhaal Nathan Levie Wessels
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
13
Levensverhaal Pinas Bennis
Levensverhaal Pinas Bennis
Levensverhaal Pinas Bennis en Grietje de Groot.
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
14
Levensverhaal van Andries van Dijk en Louise Stibbe.
Levensverhaal van Andries van Dijk en Louise Stibbe.
Levensverhaal van Andries van Dijk en Louise Stibbe. Vrijwel hun gehele familie is in de concentratiekampen omgekomen.
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
15
Levensverhaal van Ascher Sterner en Schoontje Soesman.
Levensverhaal van Ascher Sterner en Schoontje Soesman.
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
16
Levensverhaal van de familie Benjamin van Dijk en Fietje Levie.
Levensverhaal van de familie Benjamin van Dijk en Fietje Levie.
Ben en Fietje van Dijk (Levie) en twee van hun drie kinderen kwamen om in de concentratiekampen van de Nazi's. Alleen de jongste zoon van dit gezin, Meijer van Dijk overleefde de gruwelijkheden van de Tweede Wereldoorlog.
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
17
Levensverhaal van de familie Salomon van Lee.
Levensverhaal van de familie Salomon van Lee.
De familie Van Lee woonde aan het Hoofd 28, voordat zij in 1835 vertrokken uit Zuidland, naar Oud-Beijerland en later Rotterdam.
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
18
Levensverhaal van Eliazer (Eli) Levie, Saartje Levie en Mietje Levie.
Levensverhaal van Eliazer (Eli) Levie, Saartje Levie en Mietje Levie.
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
19
Levensverhaal van Eliazer Levie
Levensverhaal van Eliazer Levie
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
20
Levensverhaal van Eliazer Olman (Loos).
Levensverhaal van Eliazer Olman (Loos).
De naam Loos Olman werd verbonden aan het slop dat naast zijn huis op het Hoofd naar de Gooidijk (nu Stationsweg) loopt. In de volksmond werd dat het Slop van Loos, Rondom Loos of Achter Loos.
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
21
Levensverhaal van Gustave Emanuel Julius (Maan) Levie
Levensverhaal van Gustave Emanuel Julius (Maan) Levie
Flierefluiter en levensgenieter.
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
22
Levensverhaal van Henri van Dijk en Saartje Levie en hun kinderen Andries van Dijk (en zijn vrouw Simone Selma de Beer) en Bethje Louise Hester van Dijk.
Levensverhaal van Henri van Dijk en Saartje Levie en hun kinderen Andries van Dijk (en zijn vrouw Simone Selma de Beer) en Bethje Louise Hester van Dijk.
Alle gezinsleden zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog in de kampen van de Nazi's omgekomen.
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
23
Levensverhaal van Isedoor, Louis, Max en Betje Lezer-van Dijk.
Levensverhaal van Isedoor, Louis, Max en Betje Lezer-van Dijk.
Vrijwel het gehele zin is in de concentratiekampen van Polen om het leven gebracht. Alleen zoon Louis met zijn vrouw hebben de oorlog overleefd.
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
24
Levensverhaal van Izaak Wessels-Antje van Dijk.
Levensverhaal van Izaak Wessels-Antje van Dijk.
Vier leden van dit gezin zijn omgekomen in concentratiekampen van de Nazi's. Alleen de jongste dochter, Carla, heeft de oorlog overleeft.
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
25
Levensverhaal van Jacob (Jaap) Levie
Levensverhaal van Jacob (Jaap) Levie
Jaap Levie was 91 jaar toen hij in Auschwitz werd vermoord.
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
26
Levensverhaal van Karel Sterner.
Levensverhaal van Karel Sterner.
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
27
Levensverhaal van Levi Salomon en Betje Bennis/Pinas.
Levensverhaal van Levi Salomon en Betje Bennis/Pinas.
De kinderen van Levi en Betje hebben ieder op zijn/haar manier het Joodse gezicht van Zuidland bepaald
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
28
Levensverhaal van Levie Nathan Wessels en Saartje Salomon Levie.
Levensverhaal van Levie Nathan Wessels en Saartje Salomon Levie.
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
29
Levensverhaal van Levie Philippus Levie en Saartje Stad.
Levensverhaal van Levie Philippus Levie en Saartje Stad.
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
30
Levensverhaal van Levie Pinas Levie en Bethtje Wessels (eerste huwelijk) en Hester van Emden (tweede huwelijk).
Levensverhaal van Levie Pinas Levie en Bethtje Wessels (eerste huwelijk) en Hester van Emden (tweede huwelijk).
Levie Pinas Levie woonde het grootste deel van zijn in de Barakken.
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
31
Levensverhaal van Meijer Levie
Levensverhaal van Meijer Levie
Meijer Levie wist deportatie te voorkomen door zijn gemengde huwelijk en door het verkrijgen van diverse geloofsdocumenten.
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
32
Levensverhaal van Meijer Levie
Levensverhaal van Meijer Levie
Zachtmoedige man die belangrijk was voor de Joodse gemeenschap in Zuidland.
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
33
Levensverhaal van Moses Josephs Trijbits
Levensverhaal van Moses Josephs Trijbits
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
34
Levensverhaal van Nathan Pienas Levie.
Levensverhaal van Nathan Pienas Levie.
Nathan was de drijvende kracht achter de Synagoge in Zuidland (Breedstraat)
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
35
Levensverhaal van Nathan Pinas Bennis
Levensverhaal van Nathan Pinas Bennis
Nathan Pinas Bennis, geboren in Duitsland rond 1770. Koopman en vleeshouwer van beroep.
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
36
Levensverhaal van Philip(pus) Levie en Hendrika Hoogstraal
Levensverhaal van Philip(pus) Levie en Hendrika Hoogstraal
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
37
Levensverhaal van Phillippus Levie en Sara Cohen.
Levensverhaal van Phillippus Levie en Sara Cohen.
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
38
Levensverhaal van Pienas en Mina Levie.
Levensverhaal van Pienas en Mina Levie.
Woonden aan de Ring 2 in Zuidland. Het gehele gezin kwam om in de concentratiekampen.
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
39
Levensverhaal van Pienas Levie en Antje Cohen (eerste huwelijk) en Sophia Olman (tweede huwelijk).
Levensverhaal van Pienas Levie en Antje Cohen (eerste huwelijk) en Sophia Olman (tweede huwelijk).
Pienas Levie was volgens de overlevering een van de kleurrijkste figuren van de Joodse gemeenschap in Zuidland.
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
40
Levensverhaal van Salomon (Sallie) Levie.
Levensverhaal van Salomon (Sallie) Levie.
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
41
Levensverhaal van Samuel Mozes Philipse.
Levensverhaal van Samuel Mozes Philipse.
Eigenaar/Bron: Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek
 
42
Reed molenaar Pieter de Gilde een scheve schaats?
Reed molenaar Pieter de Gilde een scheve schaats?
Een zoektocht van Zuidland, naar Drenthe en Den Haag.
In het Drenths archief kwam ik een brief uit 1833 tegen waarin Zuidland werd genoemd, dus ging ik op onderzoek uit.
Het betrof een brief verstuurd vanuit Frederiksoord naar de Commissie voor de Maatschappij van Weldadigheid (MvW) in Den Haag. De MvW was in de 19e eeuw opgericht om arme gezinnen en personen, veelal uit de grote steden, te helpen een eigen bestaan op te bouwen als boer in de vrije koloniën Frederiksoord, Willemsoord en Wilhelminaoord in Drenthe.
De brief begint als volgt: 'Ter voldoening aan uw brief heb ik de eer nopens de volgende bedelaars-kolonisten de verlangde opgaven te doen.'
Hoewel die eerste brief ontbreekt is er blijkbaar over een aantal personen vanuit Frederiksoord achtergrond-informatie gevraagd. Een van die 'bedelaar-kolonisten' was Johanna van der Waal, geboren op 14 oktober 1815 te Zuidland, als dochter van Barendina van der Waal. Er stond geen vader vermeld in de geboorteakte en Johanna was vermoedelijk een buitenechtelijk kind.
In de brief wordt betreffende dit 'mysterie' meer bekend. Er staat: "Johanna van der Waal, nummer 2340, is geboren te Zuidland bij den Briel, wordt half October 16 jaren oud en is gedoopt in de gereformeerde kerk aldaar. Hare moeder noemde zich Berendina van der Waal en is den 23e Februari 1832 te 's-Gravenhage overleden, zijnde in den ouden Hoorn bij Helvoetsluis geboren. Zij is in hare geboorteplaats niet bekend, doch heeft er nog bloedverwanten, als van hare vaders zijde: Jans de Gilde, gehuwd met Cornelis van Ommeren en van hare moeders zijde een zuster: Maartje van der Waal geheten, welke mede gehuwd is, wetende zij echter de naam van de man niet, hebbende zij altijd in 's-Gravenhage met hare moeder gewoond op de Kalverenmarkt in nummer 280. Zij is in die stad bekend bij Willem van der Poort en bij den schoolmeester Van der Heiden. Haar vader, Pieter de Gilde, was molenaar te Zuidland."
Het lijkt er op dat Johanna deze informatie zelf heeft verteld aan de directeur van Frederiksoord, die het weer doorbriefte naar Den Haag. Hoewel dus in haar geboorteakte er geen vader werd genoemd en er geen (officiele) erkenning was, wist Johanna kennelijk wel wie haar vader was: molenaar van de Arend te Zuidland: Pieter de Gilde.
De snelle rekenaars onder u is het wellicht opgevallen dat zij in de brief 16 jaar wordt genoemd, terwijl ze in werkelijkheid 18 jaar zou worden in oktober 1833.
Ik ben eerst maar eens naar het leven van de moeder van Johanna gaan zoeken. Barendina van der Waal, geboren in Oudenhoorn, zou bij de geboorte van Johanna, 20 jaar zijn. De enige Barendina van der Waal in Oudenhoorn die ik kon vinden in de doopboeken was echter geboren op 22 april 1792, als dochter van Wouter van der Waal en Johanna Ouddijk. Dan zou ze bij de geboorte van Johanna 23 jaar zijn, maar het is bekend dat leeftijden nog wel eens verkeerd werden vermeld.
Barendina huwde nooit maar van haar zijn wel vier kinderen bekend. Na Johanna in 1815, kreeg zij in 1819 in Zuidland een zoon, Klaas (als baby overleden). Er stond wederom geen vader vermeld. Zou het hier ook om Pieter de Gilde gaan?
In 1821 was Barendina blijkbaar naar Oostvoorne verhuisd, en kreeg zij een zoon Govert. Hierbij stond vermeld dat Govert van der Poel (51 jaar) aangaf de vader te zijn. Hij was ook de vader van zoon Cornelis van der Waal die in 1823 werd geboren in Vierpolders. Cornelis, een matroos, overleed in 1844 in Shanghai (China). Ook zoon Govert werd niet oud, hij overleed in 1854 (31 jaar). Zoals we hebben vernomen uit de brief was Barendina in 1832 in Den Haag overleden.
Dan Pieter de Gilde, molenaar te Zuidland. Hij is geboren in 1791 in Zwartewaal en huwde in 1813 in Zuidland met Jannetje van Rij. Hun eerste kind werd nog in Zwartewaal geboren (1813), maar de andere drie in 1815, 1817 en 1820. Als Pieter de Gilde inderdaad de vader was van Johanna, was zij verwekt en geboren ten tijde van zijn huwelijk met Jannetje van Rij. Jannetje van Rij overleed in 1824, maar een jaar later hertrouwde de molenaar met Pietertje van Beek.
In de brief werd vermeld dat Johanna nog een zus, Maartje zou hebben, maar van haar heb ik niets kunnen vinden (hoewel je het ook zou kunnen lezen als zijnde een zus van haar moeder).
Hoe dan ook, Johanna van der Waal kon blijkbaar na de dood van haar moeder, nergens terecht en was als bedelaar-kolonist naar Frederiksoord gestuurd, waar ze op 19 februari 1933 werd ingeschreven. Deze inschrijving omvatte tevens een omschrijving van de persoon, waaruit blijkt dat Johanna 1m56 groot was, blond haar met blauwe ogen had en een kleine neus.
Ze verbleef er uiteindelijk zes jaar en op 28 meij 1839 werd ze ontslagen en mocht/moest ze vertrekken. Ze ging terug naar Den Haag, maar de vrijheid/zelfstandigheid ging vermoedelijk niet goed want op 8 juli 1843 werd Johanna weer ingeschreven, dit keer in de kolonie van Ommerschans. Na vier jaar, op 10 juli 1847, werd ze wederom ontslagen.
Aangezien het logisch lijkt dat Johanna terugkeerde naar Den Haag, ben ik daar verder gaan zoeken. In het archief daar vind ik een overlijdensakte van 4 mei 1854, waarin staat dat in het Burger Gasthuis (ziekenhuis voor arme mensen) is overleden: 'Johanna van der Waal, geboren te Zuidland, ongehuwd, oud acht en dertig jaren'. Tot zover klopt alles, maar dan: 'dochter van Johannes van der Waal en Barendina van der Linde, beiden overleden'. Dat is wel bijzonder. Nu kan ik nergens een echtpaar met die namen vinden, zeker niet met een dochter die in Zuidland zou zijn geboren. Waar is het hier fout gegaan? Heeft de gemeente Den Haag een fout gemaakt? Toch is het bijzonder dat de moeder Barendina heette. Waarop baseerden zij hun gegevens, als er verder geen familie was?
Ik ga er van uit dat het eerste gedeelte allemaal klopt, want dat kan allemaal worden onderbouwd met gemeentelijke aktes. Alleen de overlijdensakte van Johanna doet vragen oproepen. Vermoedelijk gaan we nooit achter de waarheid komen.
(De brief zelf lezen? Klik hier: https://www.drentsarchief.nl/.../77179ae0-ff4d-2294-5338... )
Eigenaar/Bron: Arjen
 
43
Simon Plooster passes beyond
Simon Plooster passes beyond
Was former Orange City Merchant - Funeral Saturday
Eigenaar/Bron: Findagrave.com
 

Webmaster Message

Oude foto's, verhalen en andere documentatie zijn onmisbaar in het behouden van het Zuidlands genealogisch erfgoed. Neem contact op en help ons het Zuidland van vroeger te reconstrueren en te behouden voor de toekomst.